
Hoe zorg ik voor een optimaal stalklimaat?

Een optimaal stalklimaat heeft een rechtstreekse invloed op de gezondheid van de dieren. Door een gebrekkige stalklimaatbeheersing kunnen ademhalingsaandoeningen, oor- en staartbijtproblemen en hokbevuiling ontstaan. Dit kan dan weer resulteren in verminderde technische prestaties en een verhoogde uitval. Daarnaast stijgen de energiekosten.
Je kan makkelijk zelf een eerste check doen om te zien of het klimaat in je stal optimaal is.
Hoe zie je dat het stalklimaat niet goed is?
Vaak zie je aan het gedrag van de dieren dat er een afwijkend stalklimaat is. Het gaat meestal om afwijkend liggedrag, oor- en/of staartbijten, oortopnecrose, hoesten, niezen, diarree, onvoldoende prestaties en een verhoogd gebruik van geneesmiddelen.
In de kraamstal zie je dat de biggen bijeen kruipen onder de lamp of te dicht bij de zeug gaan liggen. Dit kan leiden tot meer doodgelegen biggen. Er is ook meer kans op diarree. Het speengewicht is lager dan normaal. Wanneer het te warm is, liggen de biggen overal verspreid in het hok en is er opnieuw meer kans op doodliggen. De zeug zal onvoldoende voeder opnemen en onvoldoende melk produceren.
In de biggenafdeling moet het bij de opstart voldoende warm zijn (30°C). Te lage temperaturen leiden tot diarree, slechte groei, ongelijk worden van de biggen en meer uitval.
Een onjuist ventilatiepatroon kan zich dan weer uiten in hoesten, niezen, oor- of staartbijten of oortopnecrose. Ook bij de vleesvarkens kan een suboptimaal stalklimaat leiden tot ademhalingsproblemen, onrust en onvoldoende prestaties.
Wanneer je ademhalingsproblemen of afwijkend (lig)gedrag bij de varkens waarneemt, of bij een verhoogd medicatiegebruik of onvoldoende prestaties, check dan zeker eerst of het klimaat in de stal wel optimaal is!
Welke parameters kan je zelf controleren?
Het klimaat in de stal wordt grotendeels bepaald door een reeks factoren waaronder:
- temperatuur,
- relatieve vochtigheid,
- luchtsnelheid en
- de aanwezigheid van CO2 of andere stalgassen.
-
Temperatuur
Een goed stalklimaat houdt de omgevingstemperatuur binnen de comfortzone van de dieren. Deze is afhankelijk van de leeftijd en het gewicht. Bij deze temperatuur moeten de dieren geen (afwijkende) gedragingen doen om hun lichaamstemperatuur op peil te houden. Let er wel op dat het vooral de gevoelstemperatuur is die van belang is! Deze is mede afhankelijk van andere klimaatparameters (zoals luchtsnelheid en relatieve vochtigheid) én van de huisvesting.
Controleer regelmatig de temperatuur, maar controleer ook of de sensoren die aangesloten zijn op je ventilatiesysteem nog steeds de juiste waarden meten. Let er ook op dat de temperatuursensor op de juiste plaats hangt. -
Relatieve vochtigheid
Een tweede belangrijke parameter die bepalend is voor het stalklimaat is de relatieve vochtigheid (RV). De RV kan je zelf meten met behulp van een hygrometer. Voor varkens mag deze waarde schommelen tussen 50% en 80%.
Vaak is de RV in varkensstallen te hoog wat de oorzaak kan zijn van een verhoogde infectiedruk. Je kan dit zien aan condensvorming in de stal: Voelt het kouder aan dan je zou verwachten, of heb je last van droge ogen en een geïrriteerde keel? Dan is de RV waarschijnlijk te laag. Hierdoor worden de varkens gevoeliger voor infecties. -
Luchtsnelheid
De gevoelstemperatuur bij de dieren wordt in belangrijke mate beïnvloed door de luchtsnelheid. Deze kan je meten met behulp van een anemometer. De norm voor de luchtsnelheid (ter hoogte van de varkens) is maximaal 0.15m/s bij biggen en 0.20m/s bij oudere dieren. Bij hogere temperaturen mag de luchtsnelheid hoger zijn, dit kan helpen om voor een afkoelend effect te zorgen. Wanneer je twijfelt of er tocht is bij de dieren (dit is de combinatie van een hoge luchtsnelheid en lage temperaturen), is het aangewezen om de luchtsnelheid te meten.
-
CO2-gehalte
Een andere goede indicator voor de mate van ventilatie is het CO2 gehalte. Wanneer dit gehalte hoger is dan 3000 ppm geeft dit aan dat er te weinig geventileerd wordt. Is dit gehalte lager dan 2000 ppm, dan wordt er waarschijnlijk onnodig veel geventileerd. Door het CO2-gehalte te meten aan de in- en de uitlaatopening, kan je nagaan of de lucht homogeen verdeeld wordt.
Waar moet je nog op letten?
Zorg ervoor dat alle sensoren en apparatuur correct geïnstalleerd zijn en optimaal werken.
- Ga dus jaarlijks na of de sensoren nog de juiste waarde meten.
- Controleer of de capaciteit van de ventilator afgestemd is op de maximale ventilatie die je nodig hebt in die afdeling. Dit is afhankelijk van het aantal dieren en van het gewicht van de dieren.
- Bereken de juiste afmeting voor de inlaatopening en zorg ervoor dat deze groot genoeg is.
- Scherm directe luchtinlaten af met een windbreeknet of een windkap.