
Aardappelen in de rij bemesten en fractioneren

Zwak wortelstelsel en geen luxeconsumptie
Het relatief zwakke, ondiepe wortelstelsel en het gebrek aan luxeconsumptie maken dat de bemesting van aardappelen maximaal moet worden afgestemd op de bodemvoorraad, mineralisatie en groeiomstandigheden. Omwille van het zwakke wortelstelsel vertaalt een te lage N-bemesting zich snel in een opbrengst- en kwaliteitsverlies. Een te hoge stikstofbemesting vertaalt zich door het gebrek aan luxeconsumptie dan weer snel in een te hoog nitraatresidu (weinig opname van stikstof na half juli).
Het is niet altijd eenvoudig om hierin een juist evenwicht te vinden. Met de steeds dalende stikstofbemestingsnormen binnen het mestactieplan is een efficiënte inzet van stikstof zeker ook nog belangrijker geworden.
Bemesten in de rij (bij planten) en/of fractioneren van de totale stikstofbemesting zijn twee bemestingsstrategieën die zorgen voor een efficiëntere inzet van de stikstof.
Fractioneren
Om gericht bij te sturen tijdens het groeiseizoen is het noodzakelijk om bij het planten een beperkte startgift toe te dienen (op basis van een grondstaal of op basis van ervaring op een gekend perceel) van ongeveer 70% van het stikstofadvies. Zo’n 5 à 6 weken na planten of de laatste bemesting moet dan nagegaan worden of de aanvullende stikstofbemesting nodig is. De planten zijn dan meestal ‘bloempotgrootte’. Met deze werkwijze kan de globale nutriëntenbenutting verhoogd worden. Een te hoog N-aanbod tijdens het groeiseizoen door bijvoorbeeld een te hoge bemesting bij het planten wordt op die manier vermeden. Anderzijds is er minder risico op het uitspoelen van nitraten in het voorjaar (door hevige neerslag op een perceel met nog weinig gewas) wanneer bij het planten slechts een deel van het advies wordt toegediend. Gericht bijsturen is vaak zinvol op percelen met een moeilijk te berekenen stikstofmineralisatie (of na gebruik van dierlijke mest), alsook bij afwijkende weersomstandigheden (waar we steeds meer mee te maken krijgen).
In de rij
Onder andere door het minder ontwikkeld wortelstelsel springen aardappelen weinig efficiënt om met de toegediende meststoffen. Zo nemen aardappelen nagenoeg geen stikstof op uit bodemlagen dieper dan 60 cm en wortels van planten uit naast elkaar gelegen rijen overlappen elkaar weinig. Meststoffen die in het midden tussen de rijen terecht komen, worden dus moeilijker opgenomen door het gewas.
Door een betere positionering van de meststoffen (dicht bij de poter) kunnen de wortels de meststoffen beter opnemen. Ideaal is dat de nutriënten geplaats wordt op een diepte van ongeveer 5 cm onder de poter en op een afstand van 7-10 cm links en rechts van de poter (zie schema c op afbeelding hierboven).
In elk geval moet in het voorjaar een correcte inschatting gemaakt worden van de totale stikstofbehoefte van het gewas op het perceel. Hiervoor wordt nog altijd best een grondstaal genomen in het voorjaar om een perceelsgericht advies te krijgen. In verschillende proeven werd reeds aangetoond dat door de betere nutriëntenbenutting de totale stikstofgift 20% lager mag liggen als die in de rij wordt gegeven. Het is aangewezen om 5 à 6 weken na planten een nieuw bodemstaal te nemen om na te gaan of er toch nog stikstof, bv. via bladbemesting, moet bijgegeven worden.
Indien de aardappelen op een goed gekend perceel worden geteeld kan de keuze gemaakt worden om enkel 5 à 6 weken na planten een bodemstaal te nemen en bij het planten te vertrekken vanuit een lagere stikstofgift.
Gevolgen voor opbrengst en nitraatresidu
Al heel wat jaren werd onderzoek gedaan naar het effect van fractioneren en/of bemesting in de rij van stikstof bij aardappelen. Sommige jaren kan er bespaard worden doordat de tweede fractie (20-30% van advies) uiteindelijk toch niet meer nodig blijkt. Dit kan bv omdat er meer mineralisatie was dan voorzien of omdat de opbrengstverwachting lager ligt door een zeer droog voorjaar. Soms zien we dat 80% van het advies even goed scoort als een volleveldsbemesting met 100% van het advies. Vaak gaf de combinatie van 80% in de rij bij planten aangevuld met een bladbemesting eind juni-eind juli de hoogste opbrengst.
Op vlak van nitraatresidu blijven de resultaten vaak wat wisselvalliger. Zeker in het najaar zien we vaak een grotere heterogeniteit op een perceel waardoor besluiten trekken aan de hand van bodemstalen op kleine plotjes moeilijk is. Toch blijft het wel logisch dat een tweede gift, die niet noodzakelijk was volgens een extra bodemstaalname eerste helft juni en ook niet gevalideerd werd in hogere opbrengsten, uiteindelijk resulteert in hogere nitraatresidu's in het najaar.
Gericht bijsturen tijdens het groeiseizoen en de bemesting plaatsen in de buurt van de wortelzone vormen elk een stukje van de oplossing.