Tekorten in zaadzetting opsporen bij veldbonen: een protocol met potentieel
Veldbonen worden beschouwd als een beloftevolle teelt om aan de vraag naar lokale plantaardige eiwitproductie tegemoet te komen. Om de eiwitproductie per perceel te kunnen maximaliseren is het nodig om tekorten in zaadzetting te kunnen opsporen. Een eerdere poging om tot een bruikbaar protocol te komen voor de vaststelling van bestuivingstekorten in veldbonen leverde niet de gewenste resultaten op. Daarom is een alternatief uitgewerkt, dat we in 2022 testten.
Waarom tekorten in zaadzetting opsporen?
Om de eiwitproductie te maximaliseren is het noodzakelijk dat de vruchten goed bestoven worden, en voor die bestuiving zijn de planten in grote mate afhankelijk van bijen. Eerder onderzoek van Inagro, binnen hetzelfde project BEESPOKE, toonde al aan dat er verschillen zijn tussen verschillende rassen veldbonen, maar meer rassenonderzoek is nodig om hier een duidelijker beeld in te scheppen, op volledige planten in plaats van op enkele bloementrossen per plant.
Door eventuele tekorten op perceelsniveau bloot te leggen kan je acties ondernemen voor een betere zaadzetting en dus een verhoogde eiwitopbrengst per perceel. Een cruciaal element bij die aanpak is het jaarrond ondersteunen van bestuivers in het landbouwlandschap. De bestuivers moeten namelijk ook buiten het bloeiseizoen van de teelt aan voldoende voedsel geraken om het jaar nadien opnieuw paraat te staan.
Denk aan de behoeften van aardhommels (dit is, samen met honingbijen, de meest voorkomende soort in onze proeven): koninginnen worden wakker in februari-maart, en de kolonie produceert pas nieuwe koninginnen -die kunnen overwinteren- op het einde van het seizoen. Kolonies blijven actief tot in oktober, en moeten zich dus gedurende het hele seizoen kunnen voeden voor een succesvol nageslacht dat het jaar nadien de cyclus opnieuw kan doorlopen.
Hoe kunnen we tekorten in zaadzetting opsporen?
Om tekorten in zaadzetting op te sporen is het noodzakelijk om een optimaal bestuivingsniveau te vergelijken met het effectieve bestuivingsniveau in het veld. In het oorspronkelijke protocol werden bloemen manueel bestoven, om het optimale bestuivingsniveau te simuleren. Deze werkwijze resulteerde echter in een lager bestuivingsniveau dan de planten die onaangeroerd bleven in het veld. Het optimale bestuivingsniveau was dus verre van optimaal.
In het alternatieve protocol dat dit jaar uitgetest werd, vergelijken we de best presterende plant met de prestaties van de andere planten in het staal. De best presterende plant doet dus dienst als referentie voor het “optimale bestuivingsniveau”. De variabele die het bestuivingsniveau meet is het gemiddeld aantal grote zaden in een volgroeide peul, per plant. De Nederlandse partner in dit project ondervond dat dit een goede en eenvoudige maatstaf was, die gelijkliep met andere meer gedetailleerde manieren van meten.
Om percelen met verschillende groeiomstandigheden met elkaar te kunnen vergelijken is het noodzakelijk dat "tekort aan zaadzetting” uitgedrukt wordt als een procentueel verschil: betere bodemomstandigheden, een beter zaaitijdstip… Het zou allemaal kunnen leiden tot verschillen in het aantal zaden die een plant kan produceren, maar die niets met bestuivingsverschillen te maken hebben.
Wat waren de resultaten van de proef in 2022?
In de figuur hieronder zie je het tekort aan zaadzetting (in %), op verschillende afstanden in een groot perceel met mengteelt winterveldbonen (Ras Irene) + triticale. De veldbonen waren dominant. Op elke afstand werd het verschil in bestuivingsniveau tussen de best presterende plant, en 19 andere planten gemeten. Bovendien werden er in het midden van het perceel exclusiekooien geïnstalleerd, waarbinnen de bestuivers hun activiteiten niet konden uitvoeren.

Soorten bestuivers hebben een invloed
Wat opvalt is dat de variatie binnen elke afstand, en ook tussen de verschillende afstanden, beperkt is. Het tekort aan zaadzetting schommelt in dit perceel rond de 25%.
Het tekort zal echter nooit 0% zijn: in dat geval zouden alle planten telkens exact evenveel zaden per vrucht produceren. De vraag die daarom komt bovendrijven: Is dit een “normale” verhouding? En wat is een “normale” verhouding eigenlijk? Wat zou de verhouding zijn in percelen waar er veel meer activiteit van bestuivers is? In dit perceel was er namelijk weinig activiteit.
Naast de aanwezigheid van bestuivers in het algemeen, zou het ook kunnen dat de soorten bestuivers een invloed hebben op de bestuiving. Bestuivers met lange tongen (dit zijn jammer genoeg doorgaans de soorten die het hardst achteruit gegaan zijn) zijn mogelijks veel efficiëntere bestuivers van veldbonen dan aardhommels of honingbijen. Aardhommels en honingbijen hebben een tong die te kort is om via de normale weg aan de nectar achteraan de bloemen van veldbonen te geraken. Aardhommels bijten daarom gaatjes in de kroonbuis, om zo toch aan de nectar te geraken. Maar op die manier omzeilen ze het bestuivingsmechanisme van de bloemen. Honingbijen maken gebruik van de gaatjes die gemaakt worden door de aardhommels. Desondanks bezoeken beide soorten de bloemen toch ook deels via de normale weg, wellicht om stuifmeel in te zamelen voor de kolonie.
Het protocol lijkt dus zeker interessante inzichten te verschaffen, maar nog interessanter zou het worden als we de prestatie van individuele percelen kunnen vergelijken met de prestatie van andere percelen: een “benchmark”-systeem.
In de exclusiekooien ligt het tekort rond de 50%, en de variatie tussen de drie herhalingen is veel groter. Het lijkt er dus op dat de aanwezigheid van bestuivers zowel effect heeft op het tekort aan zaadzetting, en ook bufferend werkt.
Meer info

Met financiering van:
