Bemestingsadvies in combinatie met grasland en ruwvoederuitbating
Grasland wordt vijf tot zes keer geoogst, maaien of begrazen, per groeiseizoen. Voor elke snede of graasbeurt moet je apart bekijken hoeveel N en K2O er nodig is. Dierlijke mest is een zeer goede bron van de meeste elementen, maar geeft zijn N over een langere periode vrij. De werkzame N van drijfmest moet je daarom ook over die langere periode bekijken. Met oog voor de noden van je teelt.
We zetten de behoeften per gewas alvast voor je op een rijtje.
-
Maïs
Bij kuilmaïs is de N-behoefte redelijk stabiel. Eén ha goede kuilmaïs voert +/- evenveel mineralen af. Daarom baseer je de bemesting het best op de reserves in de bodem en het gebruik van dierlijke mest. Bij gebruik van dierlijke mest gaan we er ervan uit dat de werkzame N over gans het groeiseizoen vrijkomt en dat de maïsplant deze kan opnemen.
Hou er rekening mee dat maïs voor de bloei veel meer N opneemt dan tijdens of erna. Bij gescheurd grasland krijg je dan wel het probleem dat de N die vrijkomt na scheuren even op zich laat wachten. Het is daarom belangrijk dat het scheuren van het grasland, > 3 jaar oud, niet kort voor het zaaien gebeurt maar liefst één à twee maand ervoor.
-
Voederbieten
Bij voederbieten is de behoefte aan N stabiel. De opname van de N loopt hier langer door dan bij kuilmaïs, wat voederbieten een iets betere teelt maakt na het scheuren van het grasland. Hou hier ook rekening met de behoefte van het gewas, de reserves in de bodem en het gebruik van dierlijke mest.
-
Grasland
Grasland is een zeer variabele teelt. Zowel het specifieke gebruik als het tijdstip in het groeiseizoen vragen een aanpassing van de bemesting. Op een melkveebedrijf wordt grasland gemaaid of begraasd. Begrazen kan dan nog gebeuren door melkvee dat intensief wordt bijgevoederd op stal of door jongvee dat 100% vers gras moet opnemen.
Bij maaien wordt ook redelijk wat potas afgevoerd. Dit moet worden aangevuld. Dierlijke mest levert normaal gezien wat kalium aan de bodem. Bij percelen waar enkel wordt gemaaid brengt je het best twee keer drijfmest op (voor de eerste snede en voor de derde snede) zodat kalium over gans het groeiseizoen voldoende beschikbaar zal zijn. Voor de N die zal vrijkomen uit deze drijfmest moet je rekening houden dat niet alles werkzaam zal zijn voor de eerste snede na toedienen. De werkzaamheid is afhankelijk van de verhouding minerale N/organische N. Gebaseerd op gemiddelde waardes kan je stellen dat van de 55% werkzame N die uit drijfmest zal werken, er op grasland 32% zal werken voor de eerste snede, 10% op de tweede snede, en drie keer 5% voor de snedes erna. Na het inschatten van de werkzaamheid van de drijfmest kan worden gekeken hoeveel N uit kunstmest je nog moet toevoegen.
Bij begrazen mag je bij het toepassen van drijfmest niet overdrijven met kalium. Drijfmest heeft bovendien een negatieve invloed op de smaak. Breng best niet meer dan 20 à 25 ton drijfmest/ha op voor begrazen. Voor de N-gift maak je een onderscheid volgens de grazende diergroep. Melkvee dat nog een deel van het rantsoen bijkrijgt op stal kan gras dat meer eiwit bevat (dus ook meer N bemesting kreeg) beter valoriseren dan het jongvee dat niet wordt bijgevoederd. Het aantal bemestingsbeurten blijft gelijk. Per beurt kan je wel minder N bemesten als er jongvee graast dan bij melkvee dat nog bijvoeder krijgt op stal.
Bemesten van grasland is rekening houden met de behoefte van het gras en de werking van dierlijke mest.
Eddy Decaesteker
Gras doet aan luxeconsumptie van N en K2O
Er moet dus voor iedere snede apart bemest worden in functie van gebruik.
Bij het bemesten van grasland en ruwvoeders moet je rekening houden met de werkingscoëfficiënten van de organische mest. Bij grasland moet je bovendien rekening houden met het beoogde gebruik van het gras: maaien, begrazen van melkvee of begrazen van jongvee.