Pas op met stootblauw bij oogst aardappelen
Tweede helft augustus vonden proefrooiingen plaats in percelen met de rassen Bintje, Challenger en Fontane (35 percelen in totaal). Deze staalnames zijn een samenwerking tussen Inagro, PCA, PIBO, BDB en de Vlaamse Overheid.
Om de evolutie van de blauwgevoeligheid tijdens het seizoen te kunnen opvolgen, werd op deze stalen de blauwschudtest uitgevoerd. Bij de blauwschudtest worden de aardappelen maximaal belast. De resultaten geven de gevoeligheid van de knollen voor blauw weer na maximale belasting (knoltemperatuur 8°C, hard schudden gedurende 1 minuut).
De blauwgevoeligheid op de bemonsterde percelen in Vlaanderen bedroeg:
- 136 voor Fontane
- 140 voor Challenger
- 261 voor Bintje
Deze gevoeligheid wordt uitgedrukt op een schaal van 0 tot 400, waarbij 0 = niet blauwgevoelig en 400 = zeer blauwgevoelig.
Als we alle metingen van de voorbije jaren (met verschillende proefrooiingen) samen nemen, dan zien we een gemiddelde blauwgevoeligheid van 126 voor Fontane en 146 bij Challenger. Daarnaast haalt Bintje doorgaans een lager onderwatergewicht met een grotere blauwgevoeligheid.
Verschillende factoren hebben een invloed op de kans op stootblauw tijdens oogst en inschuren
- Hoe hoger de hoeveelheid droge stof (of onderwatergewicht) in een knol, hoe gevoeliger voor stootblauw. Dit jaar worden vaak extreem hoge onderwatergewichten bereikt.
- Er zijn ook rasverschillen. Bv. Bintje is nogal gevoelig.
- Andere factoren die invloed hebben op de blauwgevoeligheid zijn:
- de knoltemperatuur en
- ruwe handelingen.
- Bij de analyse van de blauwschudtest werden alle knollen gelijk behandeld (zelfde temperatuur, zelfde belasting). Beide spelen wel een belangrijke rol tijdens de oogst.
- Hoe lager de knoltemperatuur en/of hoe groter de valhoogtes, hoe meer kans op stootblauw.
- Daarnaast speelt de celspanning een rol: hoe droger de bodemomstandigheden, hoe lager de celspanning en hoe groter de kans op stootblauw.
- Uiteindelijk speelt ook de kaliuminhoud van de knollen een rol.
De uiteindelijke schade hangt in grote mate af van de rooiomstandigheden (bodemomstandigheden, knoltemperatuur). De industrie hanteert doorgaans een norm van maximaal 80 voor beschadiging. Uit onderzoek in het verleden is gebleken dat de werkelijke schade na rooien en inschuren ongeveer de helft bleek van de oorspronkelijk gemeten blauwgevoeligheid vóór het rooien.