Extra werk en risico’s, maar ook extra genoegdoening
“We hebben een bedrijf te runnen, het is géén hobby.” Zo benadrukken Bert Dhaene en Wivine Stragier meer dan eens terwijl ze vertellen over hun overstap van de gewone naar de biologische landbouw. Tegelijk blijkt uit heel hun verhaal dat ze er wonderwel in geslaagd zijn om de passie van de liefhebber niet kwijt te spelen. Doordacht en met berekend risico, maar al even zeer bezield en genietend van het resultaat van hun werk: zo bouwen ze nu al vier jaar aan hun bioteeltbedrijf in Staden.
Het bedrijf van Bert en Wivine telt ruim 40 hectare. Ze zetten vooral in op groenteteelt, gecombineerd met akkerbouw en vleesvarkens. Sinds 2018 zijn ze volledig overgeschakeld naar biolandbouw. Een proces dat pakweg tien jaar geleden al startte, geeft Bert mee:
“Ik was ervan overtuigd dat het mogelijk moest zijn om even goede resultaten te krijgen met minder meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. We zijn daarom in onze bedrijfsvoering meer en meer technieken gaan toepassen die ze ook in de biolandbouw gebruiken.”
Als de vraag er is, volgt het aanbod vanzelf
Het was dus geen kwestie van in één keer de knop om te gooien. Ze lieten de idee rijpen, wonnen her en der advies in, en gingen kijken of er wel een markt was voor hun bioproducten. Want zonder vraag, geen aanbod: “Europa mag dan wel toewerken naar een verplicht percentage van 25% biolandbouw, maar de markt moet er zijn. Eerst een aanbod creëren en dan wachten op de vraag, dat werkt niet. Als de vraag er is, volgt het aanbod vanzelf.”
Het gaat niet om de grootste of de beste zijn, we zoeken gewoon allemaal naar natuurlijke manieren om een goed resultaat te krijgen.
De vraag naar biovoeding is inderdaad gestaag aan het groeien en er komen elk jaar wel biolandbouwers bij, al gaat het traag, zegt Wivine: “We zijn ondertussen met zo’n tien à vijftien biologische industrietelers in West-Vlaanderen en elk jaar komt er gemiddeld één bij.” Het blijft dus een kleine groep maar dat heeft zo zijn voordelen: “De sfeer is heel open. Nieuwkomers worden meteen aanvaard. We gaan op bezoek bij elkaars bedrijf en we wisselen ervaringen uit. Als er eens iets mislukt is, dan zeggen we dat zoals het is. Het gaat niet om de grootste of de beste zijn, we zoeken gewoon allemaal naar manieren om een goed resultaat te krijgen zonder chemische producten te moeten gebruiken.”
Het start allemaal met een gezonde bodem
Er zijn alvast véél manieren om biologisch te telen, maar, benadrukt Bert, “Het start allemaal met zorg voor de bodem. Als de bodem niet goed zit, dan kan je eigenlijk weinig doen.” Een goede bodem krijg je evenwel niet in een-twee-drie, dat is een werk van jaren: “Het is al een heel aantal jaar dat we niet meer ploegen. We rijden ook niet op het land tenzij het echt nodig is. En als we het land op gaan, dan doen we dat met lichtere tractoren, met lagedrukbanden.”
Het start allemaal met zorg voor de bodem. Als de bodem niet goed zit, dan kan je eigenlijk weinig doen.
Daarnaast zorgen Bert en Wivine voor variatie in wat ze telen; jaar na jaar hetzelfde planten doen ze heel bewust niet. En ze werken regelmatig met rustgewassen zoals granen. Die wortelen dieper en zorgen voor een goede bodembedekking. Door de combinatie van al die technieken blijft de bodem gezonder en wordt water beter vastgehouden. Dat merk je heel duidelijk bij het beregenen, geeft Wivine mee: “We moeten natuurlijk wel nog beregenen, maar het heeft veel meer effect als we het doen en we kunnen ook langer wachten tussendoor.”
Altijd vooruit kijken en bijleren
In de periodes van droogte die we nu meemaken biedt deze manier van werken al een eerste, belangrijke bescherming. Maar de klimaatverandering zal meer vragen dan dat, beseffen ze: “We zullen toch met zijn allen moeten leren om bepaalde dingen niet meer te eten. Teelten die heel veel water nodig hebben, dat wordt straks gewoonweg niet meer te doen.” Bert en Wivine kijken dan ook al vooruit en proberen continu bij te leren. Ze zijn van de partij op de Biovelddagen en de Trefdagen voor de biolandbouw. Ze houden de experimenten van Inagro met andere teelten zoals kikkererwten en quinoia in de gaten. En ze stellen hun bedrijf ook nu en dan open voor studies. Zo mochten onderzoekers van Universiteit Gent een speciaal geprogrammeerde drone op hun velden loslaten om te testen of de drone onkruiden kon herkennen.
Want naast zorg dragen voor de bodem is ook dat belangrijk natuurlijk: het onkruid onder controle houden. In een mini-stadstuintje is dat al geen gemakkelijke opgave, laat staan in een landbouwbedrijf met meer dan 40 hectare grond, en dan nog eens zonder chemische hulp. Het onkruid te slim af zijn, is al een eerste stap: “Nog voor je begint te teelten, moet je de gronden proper houden zodat je niet te veel onkruid zaait. En daarna is het regelmatig wiedeggen en schoffelen.”
Dat laatste gebeurt vooral machinaal. Soms moeten ze er nog eens met de hand door, merkt Wivine op, “maar dat valt eigenlijk best mee.” De machines doen dus hun werk, maar ook hier weer is het zoeken naar machines die de bodem niet te veel belasten. Ze moeten ook afgestemd zijn op de rijafstanden. Die durven nogal eens uiteen te lopen in de biolandbouw, zegt Bert: “In de gewone landbouw staan bonen bijvoorbeeld allemaal op dezelfde afstand. Dat kan ook perfect, want er moeten geen machines meer door achteraf: je sproeit de bonen één keer en daarmee is de kous af. Maar in de biolandbouw moet je wel regelmatig wieden. De machines moeten dus tussen de gewassen kunnen rijden. Niet alle loonwerkers hebben materiaal met rijafstanden die ‘passen’. Elke bioboer hanteert dan ook nog eens andere maten, dat maakt het helemaal ingewikkeld.”
Open samenwerking
Om vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen, bekijken de biolandbouwers samen met de fabrieken aan wie ze leveren, welke en hoeveel groenten er nodig zijn: “In de gangbare landbouw worden alle landbouwers apart benaderd. Maar in de biolandbouw zijn we maar met een klein groepje industrietelers. Dat maakt het makkelijker om afspraken te maken. Elk jaar in de winter komen we samen met de fabrieken om te kijken wat er nodig is en spreken we in grote lijnen af wie er hoeveel van welke teelt gaat zetten. We zorgen dat iedereen daarbij aan zijn trekken komt. Dat werkt goed, en het doet ook wel deugd dat we zo open kunnen samenwerken.”
Bert en Wivine zijn meteen de richting van de industrieteelt uitgegaan. Hoevewinkels, zelfpluktuinen, enz. mogen dan nog in de lift zitten, voor hen was het niet de juiste keuze: “We zijn daarvoor niet zo goed gelegen. Rondom grotere steden is er al veel interesse voor bio maar bij ons in de streek is dat nog wat minder. De korte keten vraagt ook een heel andere aanpak. Je moet investeren in marketing, zorgen dat je zichtbaar bent. En je moet er zijn voor de klanten, maken dat alles goed verloopt. Daar kruipt veel tijd in en dan kan je minder op het land zijn. Het was dus of de korte, of de lange keten. De twee combineren, dat was voor ons niet te doen.”
Als we nu over ons land lopen en zien dat onze teelten het zo goed doen: dat doet deugd.
Vier jaar na de volledige omschakeling naar biolandbouw, zijn ze nog altijd overtuigd van hun keuze. “We zaten natuurlijk met vragen: Zal dat wel genoeg opbrengen? Gaan de gewassen groeien? Zullen we het onkruid meester kunnen? Maar dat valt tot nog toe allemaal goed mee. Het kan ook wel eens anders uitdraaien, dat beseffen we. Je krijgt dan wel hogere prijzen voor bioproducten maar je hebt nog altijd meer risico. Teelten die in de gangbare landbouw bijna niet kunnen mislukken, kunnen in de bio wél mislukken. En we krijgen ook met andere problemen te maken, zoals wild. De berichten over het wildbestand dat erop achteruitgaat, die lijken precies toch niet te kloppen als we zien hoeveel hazen er van onze teelten komen proeven…”
Niet meer terug naar vroeger
Dus is het regelmatig sleuren met netten om hazen, konijnen of houtduiven van de bloemkolen en het ander lekkers weg te houden. Maar dat extra werk en de extra risico’s nemen ze er graag bij: “We zouden niet meer terug willen naar vroeger, echt niet. Als we nu over ons land lopen en zien dat onze teelten het goed doen, ook zonder al die chemische producten: dat doet deugd. Normale werkdagen, laat staan vakantie, dat hebben we al lang niet meer gehad. Er is in elk seizoen meer dan genoeg te doen. Maar ons werk levert ook op, we zien resultaat, en dat geeft veel meer voldoening dan vroeger.”